Harry Penninx OP

Ik ben geboren op het hoogfeest van Allerheiligen, 1 november 1931 in Boekel (NB). Ik was de derde in een gezin van dertien kinderen, vijf jongens en acht meisjes. Wij vormden een hecht en degelijk gezin, waar iedereen moest helpen om moeder in het drukke huishouden bij te staan en vader de hand te reiken op de boerderij. We hebben samen van een leuke en heerlijke jeugd mogen genieten.

Op 17 september 1951 begon ik mijn noviciaat met 23 personen in Huissen, gevolgd door de studie wijsbegeerte in Zwolle en theologie in Nijmegen. Op 25 juli 1958 ben ik door mgr. Bekkers priester gewijd. Daarna vertelde provinciaal Bonaventura Jansen me in korte bewoordingen dat ik benoemd was voor Zuid-Afrika. ‘Ga dat je ouders maar vertellen.’

Na een kort verblijf in het Verenigd Koninkrijk vertrok ik op het feest van St. Nicolaas, 6 december 1959, per vrachtschip de Arendskerk naar Kaapstad, een zeereis van drie weken met stormweer en zeeziekte van IJmuiden tot Las Palmas.

Na Kerstmis bij de dominicanen en de Christian Brothers in Stellenbosch vertrok ik met een boemeltrein naar het bisdom Kroonstad in de Oranje Vrijstaat. Na een paar dagen en nachten in de stoomtrein had ik de indruk zwarter te zijn dan de Afrikanen die er rondzwierven. Na een pastorale scholing en het leren van Sesotho, een van de vele inlandse talen, werd ik benoemd in de plattelandsparochie Viljoenskroon – Bothaville – Hoopstad. De parochie had veel buitenposten op boerderijen, waar de gereformeerde boeren niet altijd toestemming gaven voor mijn komst. Ik ben er wel eens met een groot jachtgeweer weggejaagd en soms moesten de arbeiders hun zieken naar de weg brengen om ze de sacramenten te kunnen toedienen.

Hierna werd ik overgeplaatst naar de goudvelden, met een enorme parochie van zwarten en een kleine van blanken, hoofdzakelijk van Italiaanse afkomst. Er waren veel mijnbarakken van mijnwerkers uit vooral Malawi en Mozambique. Na enkele jaren werd ik overgeplaatst naar Sasolburg, waar benzine gemaakt werd uit steenkool uit een plaatselijke kolenmijn. Later werd er een raffinaderij gebouwd  voor ruwe olie en allerlei fabrieken voor bijproducten. Met de toename van de industrie groeide ook de parochie, waar ook de dorpen, barakken en woonwijken van de verschillende ‘power-stations’ bij hoorde. 

Na twaalf jaar verhuisde ik naar Kroonstad. Het waren de moeilijkste jaren van het verzet tegen de apartheid. Ik was meer dan twintig jaar pastor van de zwarte parochie, administrator van de kathedraal en pastor van de zogenaamde kleurlingenparochie. We bouwden in die tijd twee nieuwe kerken en een werd er uitgebreid. Ik was er verantwoordelijk voor de opleiding van permanente diakens en lekenpastores en begrafenisleiders. Elke zaterdag waren er minstens zes begrafenissen, vooral toen de aidsepidemie losbarstte.

In 1986 werd ik door Rome benoemd tot rechter van het interdiocesane tribunaal van het aartsbisdom Bloemfontein. Meer dan dertig jaar was ik  gevangenisaalmoezenier, ook van de politieke gevangenen.

Na 50 jaar veelomvattend pastoraat achtte ik het raadzaam om mijn oude dag in Nederland door te brengen. In september 2008 ben ik teruggekeerd naar Nederland en heb ik gekozen voor Berg en Dal, ook omdat het in de nabijheid van mijn grote familie in Brabant ligt. Sinds mijn verblijf in het Mariaconvent heb ik twee termijnen als prior gediend.

Ik geniet momenteel nog een kerngoede gezondheid om actief bezig te kunnen zijn. Ook al zijn er momenten die mij terug doen denken aan de storm op zee en aan de gebrekkige communicatie in het verre zuiden, zoals toen mijn moeder en later mijn vader overleed. Beiden waren al begraven toen ik er bericht over ontving.

Gelukkig wegen de mooie en positieve ervaringen op tegen de schaduwwolken die overdrijven.

Lees hier een interview uit 2014: Je hebt dit nu eenmaal op je dak gekregen’